In de lagere school zat er een jongen, telkens in het andere leerjaar, die vaak ziek was. Thomas heette hij. Wat hij precies had heb ik nooit geweten. Het maakte ook niet uit voor wie ik was, het leven dat ik had als kind was heel erg klein.

Die hele zes jaar lang was hij er zoals zoveel andere kinderen op de achtergrond.

Thomas stierf toen hij dertien, veertien jaar was, net voor de zomer begon.

Soms denk ik een hele dag aan Thomas. Ik heb er nog nooit de vinger op kunnen leggen wanneer precies.

Onlangs zag ik zijn zus in de winkel. Zij was een paar jaar jonger – ooit althans. Weer moest ik hard aan hem denken. Dertien jaar. Toen hij stierf leek het alsof hij dan toch een half leven had gehad. Wat ik, en dus ook hij, wij achter ons hadden leek al zo lang, en zo significant.

Ik word zevenentwintig binnen een half jaar. Misschien is Thomas binnenkort wel al even lang dood als hij heeft geleefd. En wat moet hij nog gemist worden door de mensen van wie hij echt het leven was.

En dat ik zelfs nog aan hem denk.

Eén van de mooiste dingen van het geheugen is hoe een leven veel langer en veel breder kan uitlopen dan je eigenlijk zou denken.