Ik was als kind altijd verwonderd dat de spiegel op de badkamer ook weet dat ik voeten heb, en dat er vloer is, en een tapijtje en alles. Dat de spiegel niet gewoon opnam wat hij zag en verder niets. Een rechte lijn van waar hij begon, tot de volgende muur. Spiegels waren voor mij denkende dingen, die de kleur van mijn sokken kenden en zelfs het stukje vloer helemaal tegen de muur waar de spiegel aanhangt. Als je heel goed kijkt kan je dat ook in een spiegel zien. Ik dacht dat mijn sokken en de vloer er enkel waren als ik vooroverboog om in de spiegel te kijken, dat-ie dan alleen de moeite deed om te tonen wat ik zelf ook kon zien.

Toen ik fysica kreeg in het derde middelbaar leerden we dat spiegels licht weerkaatsen, en dat mijn sokken dus de stralen die ze eerst gebroken hebben gewoon altijd naar de spiegel sturen, ook als ik bijvoorbeeld 's nachts naar de wc ga en de spiegel geen blik gun. Ik heb daar altijd sceptisch tegenover gestaan, en ben er nog altijd van overtuigd dat mijn sokken niets in die spiegel te zoeken hebben tenzij ik er zelf achter ga. Moest ik 's nachts heel snel en stiekem in de spiegel kijken en naar mijn voeten zoeken, dan was daar volgens mij gewoon een zwart gat.

Fysica is een domme materie.